Denk ik. Jack Schlimazlnik over beeldvorming en realiteit

Het meest geliefde korte verhaal van Jack Schlimazlnik is zonder twijfel ‘Algorhythm ‘n’ blues’ uit 2016. Dat blijkt niet alleen uit de hoge wedstrijdnoteringen, maar ook uit de reacties binnen de genrewereld toen eind mei 2020 het overlijden van de schrijver bekend werd. ‘Een van de beste kortverhalen die ik ooit heb gelezen’, ‘een steengoed verhaal’ en: ‘prachtige demonstratie van waar literaire ambitie en integriteit toe kunnen leiden’. Het verhaal gaat over een algoritme dat langzaam gedigitaliseerde informatie laat vervagen.

Thematisch sluit ‘Algorhythm ‘n’ blues’ aan bij verschillende van Schlimazlniks andere verhalen: als we ons beeld van de realiteit niet meer baseren op feiten maar op emoties en aannames, dan verliezen we als samenleving en als mens onnoemlijk veel. Vooral vanaf 2016 is dit thema sterk vertegenwoordigd in de fictie van deze schrijver. In dit artikel laat ik zien hoe Schlimazlnik dit thema heeft uitwerkt in drie verschillende literaire vormen: kort verhaal, gedicht en roman.

Er wordt zo krampachtig met spoilers omgegaan dat er helemaal geen informatie over het boek wordt gedeeld. (Jack Schlimazlnik, 2019)

Dit artikel bevat spoilers.

 

Kort verhaal: Algorhythm ‘n’ blues

De ik-persoon van het verhaal is de ouder van een niet bij naam genoemde dochter. Zij vindt het van jongs af aan pijnlijk dat er foto’s van haar worden bewaard en gedeeld. Als studente ontwikkelt ze een algoritme dat digitale foto’s en andere informatie langzaam laat vervagen. Ze ziet het eindeloos bewaren van herinneringen namelijk als een psychologische drang om het verleden en de vergankelijkheid te koesteren. We kunnen beter het complexe heden onder ogen zien. Bovendien geeft het verlossing als we niet meer hoeven te zijn wie we ooit waren. Het algoritme is effectief. Het wordt gretig gebruikt voor zowel goede als kwalijke doeleinden. Een testcase doet zich voor als een minister wordt aangeklaagd voor spionage-activiteiten in het verleden. De digitale archieven zijn inmiddels vervaagd. Tot teleurstelling van de vrouw maar tot genoegen van de samenleving die haar oordeel al klaar had, wordt de minister als nog veroordeeld op basis van mondelinge getuigenverklaringen. Ze gaat gedreven verder met haar techniek. Tegelijkertijd ontwikkelt haar vriend René ‘letheïde’, een chemisch goedje dat in voedsel en in de lucht hetzelfde effect heeft op het menselijk geheugen als het algoritme op digitale gegevens. De ouder ziet het allemaal aan, reflecteert op de waarde van het geheugen daar waar het gaat om rechtvaardigheid en vergeving, maar herinnert zich steeds minder. De digitale foto van een familie-uitje op Texel vervaagt steeds verder. Ouder en dochter herkennen elkaar niet eens meer, al hebben ze nog wel digitaal contact. Tegen de tijd dat de vrouw het algoritme in de vorm van ‘subliminale brainwaves‘ ook heeft weten te verwerken in muziek, weet de ouder zelfs niet meer of hij ooit een dochter heeft gehad.

Met deze feitelijke samenvatting doe ik absoluut geen recht aan het verhaal, dat reflectief en meanderend allerlei kleine, betekenisvolle details aanroert. Qua sfeer en verteltrant is het anders dan de meeste van Schlimazlniks verhalen, die ‘fysieker’ aanvoelen met hun worteling in landschap en weersgesteldheid. In ‘Algorhythm ‘n’ blues’ verkeren we in het hoofd van de ouder. Daar wordt het steeds vager en wolliger, al is de ouder niet ongelukkig, hoogstens af en toe verontrust. Steeds weer komen de openingszinnen terug, met subtiele variaties: ‘Ik heb een dochter. Denk ik.’ Het is niet verrassend dat dit verhaal ook wel wordt geïnterpreteerd als een metafoor voor Alzheimer.

Er is meer aan de hand met dat reflecterende en meanderende. Het doet je als lezer in slaap sussen. Want wat zegt dit verhaal nu eigenlijk? Dat het een kwalijke zaak is dat we niet zorgvuldig omgaan met de feiten van ons verleden, en dat vluchtig consumentisme ons met lege handen achterlaat. Is dat het dan?

De kwestie rond minister Eugène de Tilleul laat zien dat de boodschap verder reikt. De scene met deze onsympathieke man steekt schril af bij de rest van de tekst. De dialoog is snel en heftig. Er wordt gesnoefd, gegrijnsd en gehamerd, de rechtszaal explodeert in een spreekkoor. Twee zaken vallen op. Allereerst de naam van de minister. ‘De Tilleul’ klinkt Frans (zeker in combinatie met de voornaam Eugène, die zoiets als ‘welgeboren’ betekent) maar bestaat niet. Ik lees het laatste deel van de naam als ‘Till Eul’, de eerste letters van Till Eulenspiegel. Tijl Uilenspiegel liet de mensen zien zoals ze zijn, met al hun zwakheden. Hij hield hen een spiegel voor. Dat doet deze minister ook. Hij wuift de door de aanklager opgevoerde foto’s weg als vervalsingen, verwerpt alle getuigenissen en laat een deskundige oproepen die onderstreept hoe onbetrouwbaar het menselijke geheugen is. Kortom, als een moderne, welgeboren Uilenspiegel gebruikt hij de verdwenen bewijslast tegen een samenleving die dat algoritme heeft omarmd.

Ten tweede roept de hele scène vragen op. Als je kijkt naar wat er wordt verteld, hoe schuldig is De Tilleul dan eigenlijk? De getuigenverklaringen zijn helemaal niet zo overtuigend. Hoe waarschijnlijk is het dat iemand heeft kunnen opklimmen tot minister terwijl hij gezocht werd door de Securité, de CIA, de Mossad en de AIVD? Het zit hem meer in de manier waarop de gebeurtenissen verteld worden. Op de kijkende ouder komt De Tilleul narcistisch en onsympathiek over. Hij wordt ‘de Meester’ genoemd, maar waarom zou een afgestudeerd jurist zichzelf niet mogen verdedigen in een rechtszaak? Het feit dat hij grijnzend in de camera kijkt maakt hem nog niet schuldig. De mensen op de tribune hebben hun oordeel echter al klaar.

Of hier sprake is van een justitiële dwaling en we de minister moeten beklagen is niet zo relevant. Waar het om gaat is dat we als samenleving geen algoritme nodig hebben om in de wolligheid van aannames te belanden. Onze perceptie van de werkelijkheid is gebaseerd op subjectiviteit, zoals die steeds weer terugkerende zin ‘Denk ik.’ onderstreept. Dat geeft op zich niet, lijkt het verhaal te zeggen, want voor mensen zijn emotie en verbondenheid natuurlijk essentieel. Alleen gaan we er huiveringwekkend gemakkelijk in mee. De verteller zit tijdens de rechtszaak gespannen toe te kijken. ‘Ik wist dat er veel op het spel stond, hoewel ik niet precies wist wat.’ Dat is toch tamelijk verbijsterend.

Kunnen we hier nog wel de schuld geven aan een stukje informatica of aan de uitvinders van technieken die we al gauw als bedreigend ervaren? Of richten we ons sowieso te veel op dat wat emoties opwekt en creëren we daarmee zelf al nieuwe, valse realiteiten? Dat is de vraag die ‘Algorhythm ‘n’ blues’ stelt, niet door de lezer die boodschap voor te houden maar door de lezer reflecterend en meanderend in slaap te sussen.

 

Gedicht: Beeldcultuur

Ik ben geen ervaren poëzielezer. Wel merk ik dat het lezen van Schlimazlniks proza me bewuster heeft gemaakt van de mogelijkheden van taal. Bij een schrijver die schrijft als een dichter moet je elk woord wegen en gebruiken om verbanden te leggen tussen verhaalelementen. Het is een soort puzzelen waarbij soms een enkele uitdrukking de sleutel kan zijn tot een onderliggende betekenis. Met dat in het achterhoofd én met een opgedane intuïtie voor de richting die het denken van deze schrijver zoal kon nemen, ben ik de via Facebook beschikbare gedichten gaan lezen die Schlimazlnik onder eigen naam schreef in de context van een polderdichterschap. Uiteraard vroeg ik me daarbij vooral af of de gedichten qua thematiek overeenstemmen met de speculatieve verhalen die onder het pseudoniem verschenen. Op basis van de 14 gedichten die ik op Facebook en elders heb gevonden, kon ik op die vraag geen antwoord geven. Daarvoor zijn het te vaak ambtsproducten, geschreven voor een bepaalde gelegenheid en publiek.

Bij ‘Beeldcultuur’, naar ik vermoed een van de drie gedichten waarmee de schrijver in november 2017 een succesvolle gooi naar het polderdichterschap van de Krimpenerwaard deed, had ik echter een gevoel van herkenning.

Dat had ik overigens niet direct. Het gedicht is ogenschijnlijk een ode aan het visuele beeld ‘dat bloeit vanuit het hart’ en mensen verbindt, en aan de belangrijke rol die kunst daarin heeft. Tenminste, dat was mijn eerste interpretatie. Er gingen onmiddellijk alarmbellen bij me rinkelen. Dit klonk niet als Schlimazlnik. Het kon toch niet zo zijn dat de schrijver die aanhoudend hamerde op helder taalgebruik, die ‘herkenbaarheid’ als een aanslag op de diversiteit beleefde, die het de verantwoordelijkheid van schrijvers vond om hun persoonlijke visie op de maatschappij te geven – dat uitgerekend die schrijver serieus ‘het verhaal van allemaal’ en ‘een eenheid van beeldentaal’ omarmde?

Het waren de eerste zes regels geweest die me in slaap hadden gesust. Ze deden me denken aan een World Press Photo, die vaak in één beeld een directe en indringende beleving van iets geeft, aan de foto van het verdronken vluchtelingenjongetje op het strand. Zo’n beeld verbindt inderdaad, net als beelden ‘van ideeën en dromen’. Die zijn vaak het begin van een gezamenlijke inzet om iets waardevols te creëren.

Vanuit dat gevoel las ik aanvankelijk heen over de volgende regels, die met een hoofdletter beginnen: ‘Van wat was / Van wat zal komen’. Maar juist hier begint het te wringen. Van het verleden en de toekomst bestaat toch niet één beeld van gedeelde gedachten? We kijken als mensen immers verschillend aan tegen de geschiedenis en dat hebben we ook altijd gedaan. Denk aan standbeelden en straatnamen die op enig moment controversieel zijn geworden. Ook de toekomst beleven we verschillend: waar de een vooruitgang ziet, heeft de ander het gevoel dat alles alleen maar slechter wordt. Het beeld dat uit het hart komt en mensen verbindt kan dan alleen maar een onjuist beeld geven!

Zodra dat wordt gespiegeld door de kunst, geeft de spiegel dus een onjuist beeld. Kunst moet juist níet ‘het verhaal van allemaal’ vertellen en zo eenheidsworst opleveren, lijkt Schlimazlnik te zeggen. Het moet een spiegel van de maatschappij in al zijn complexiteit en diversiteit zijn, het moet sturen en schuren door eigenheid te laten zien.

Het ‘beeld’ in het gedicht kan voor veel staan. Misschien letterlijk voor het visuele beeld dat zo leidend is in onze tijd. Of in figuurlijke zin voor dat wat voortkomt uit de emotie en daarmee niet rationeel is. Of voor dat wat bij het vertalen van ‘klare taal’ per definitie vertekend raakt. Of voor de indruk van een mens of gebeurtenis, misschien zelfs voor dat wat heel erg zichtbaar is en pretendeert de mening van ons allemaal te verwoorden. Ik heb zelf het idee dat deze interpretaties voor Schlimazlnik allemaal wel in meer of mindere mate speelden, maar het gedicht nodigt de lezer uit om daar zelf iets van te vinden.

 

Roman: Mi Sueño

De enige roman van Schlimazlniks hand, een dikke pil van 130.000 woorden, is geschreven in het najaar van 2017 maar postuum uitgegeven in 2021. Het is een thrillerachtig verhaal over de veertiger Erik Terleede die in het fictieve Midden-Amerikaanse land Guanetalán op zoek gaat naar een vriendin. Zij wilde daar het resort Mi Sueño (‘Mijn Droom’) uitbaten en een nieuw bestaan opbouwen maar ze is verdwenen. Erik speurt rustig en vasthoudend naar de vermiste Angeliek. Hij spreekt met allerlei mensen en bezoekt plekken. Hoewel hij eigenlijk liever thuis in Nederland bij zijn vrouw Barbara zou willen zijn, en bij Jaime, het vierjarige zoontje van Angeliek dat mogelijk zijn kind is, wordt hij steeds meer het middelpunt van actie en gevaar.

De roman is in ik-vorm geschreven en heeft een dagboekachtige structuur, met af en toe flashbacks. De proloog en de eerste drie delen spelen zich af in de zomer van 2013, en vervolgens tijdens en na de zoektocht. De epiloog is gedateerd 2017, als het stof is neergedaald en Erik al helemaal gewend is aan het nieuwe leven dat hij inmiddels leidt.

Thematisch wordt de ruggengraat van de roman gevormd door twee Guanetalaanse rituelen waarover Erik leest in verschillende bronnen. Beide rituelen betreffen Huythaca, de godin van de droom en van de maan. Het eerste ritueel (hierna: het droomritueel) is iets uit het verleden, met gruwelijkheden die doen denken aan de tweede Indiana Jones-film. Het ritueel had tot doel om tijdens mensenoffers de dromen van het slachtoffer los te koppelen van het lichaam. Als het slachtoffer in een vulkaankrater werd geworpen, ademde de priester-koning de dromen in, om ze later op anderen over te brengen. In een sensatiebelust tijdschrift dat Erik in handen krijgt, wordt hier nog een schepje bovenop gedaan: bij het slachtoffer werden met behulp van hallucinanten opzettelijk nachtmerries veroorzaakt. Als deze nachtmerries dan door de priester-koning met behulp van Huythaca werden overgebracht op een ander, stierf deze ontvanger aan slapeloosheid. Het slachtoffer werd ook nog eens tot bloeden gebracht alvorens in de krater geworpen te worden.

Heel anders dan dit droomritueel is een ritueel dat nog wel wordt uitgevoerd in Guanetalán, zij het in gemoderniseerde vorm. Ook hierbij is Huythaca betrokken. Eens in de 52 jaar moet zij namelijk worden vernieuwd, zodat zij Guanetalán welvaart kan blijven brengen in de vorm van kostbare grondstoffen. Dat doet zij door in het water van het heilige Monsora-meer een ‘heilig huwelijk’ aan te gaan met de zonnegod. Voordat de verbintenis kan plaatsvinden, moet er wel een bloedoffer in het meer worden gebracht. Als de weerspiegelingen van zon en maan naderhand klaar zijn met hun ‘paring’, baden de vruchtbare maagden van het volk in het meer. Een van hen zal vervolgens het Maankind baren, een wit kind met rossig haar en grijze ogen. Daarmee is het voortbestaan van de aarde weer 52 jaar gegarandeerd.

Deze twee rituelen vormen de basis van de roman, waarbij het Monsora-ritueel staat voor de tradities die een diffuse realiteit veranderen in een rigide realiteit, en het droomritueel voor een realiteit waarin feiten worden verdraaid tot gruwelijke nachtmerries. Beide typen verandering worden in de roman rustig en subtiel verweven met de feitelijke gebeurtenissen.

Aanvankelijk lijkt vooral het Monsora-ritueel voor problemen te zorgen. Erik leest dat het voor het laatst in 1961 is uitgevoerd, uiteraard niet meer met een bloedoffer maar door symbolische onderdompeling van het ‘slachtoffer’ in het meer. Maar nu, 52 jaar later, wordt hij zelf als slachtoffer uitverkoren. Ongevraagd wordt hij gedrogeerd, in het meer geworpen en door een duiker weer op het droge geholpen. Wat hem evenmin vooraf is verteld, is dat de oude, rigide priesters van de stam het maagdenbad onvoldoende garantie vinden voor de geboorte van een Maankind. De jonge priesteres Donna wordt daarom na afloop van Eriks onderdompeling ook gedrogeerd en aangezet tot seks. Zij is degene die het initiatief neemt tot wat feitelijk een verkrachting is.

Voor Erik is het de tweede keer in een paar jaar tijd dat hij door een vrouw wordt gedrogeerd en misbruikt. Van de eerste gelegenheid was Jaime het resultaat, zo ontdekt hij tijdens zijn zoektocht. Angeliek had namelijk voor haar resort een verblijfsvergunning nodig en daarom een in Guanetalán geboren kind. Omdat haar eigen man onvruchtbaar bleek, heeft ze Erik als onvrijwillige en onwetende spermadonor gebruikt. Mét toestemming van Barbara, zo ontdekt Erik tot zijn verbijstering. Barbara is onvruchtbaar maar heeft een hartstochtelijke kinderwens. Zij had met Angeliek afgesproken dat zij en Erik het jongetje zouden ‘krijgen’ om groot te brengen.

Deze gebeurtenissen en inzichten zijn van grote invloed op Eriks denken. In het vreemde land is hij afhankelijk van wat mensen hem vertellen. Van wat er allemaal gaande is begrijpt hij maar weinig. De inheemse stam probeert het cultureel erfgoed te beschermen, de Spaanssprekende mensen kijken op hen neer, de lokale drugsbaron-annex-presidentskandidaat ‘El Rey’ kan rijke buitenlanders wel gebruiken om netwerken op te bouwen. Gelukkig is er een sympathieke Nederlandse vrouw, Karin, die hem de weg wijst. Toch blijft hij het voortdurend het gevoel houden dat hij andermans dromen leeft. Die van Angeliek, die van Barbara en ook die van zijn vader die altijd een kleinzoon wilde.

In de duisternis zocht mijn geest ergens een hoekje om zich terug te trekken, maar verloor zich daarbij in donkere krochten, doolhoven van dromen van anderen. Verlokkend. Ik raakte zo verstrikt in de dromen van anderen dat ik die van mijzelf bijna vergat. Vecht, Erik! Luctor et emergo! Enige ratio weerhield me ervan om mezelf te verliezen in het niets, een gruwelijke nixe, begeleid door het kabbelen van het water van de Lethe, het ruisen van een branding, het breken van golven op de solide werkelijkheid.

Langzaam sluipt het droomritueel de gebeurtenissen binnen. Angeliek is geen goede moeder. Dat lezen we overal, hoewel Jaime haar voortdurend mist en er voor het overige geen enkel bewijs is dat ze ondanks haar feitelijk ongewenste moederschap niet van hem hield. Uitspraken over de moeder-zoonrelatie komen onder meer van haar zus (die toegeeft dat ze er nooit rechtstreeks naar heeft gevraagd) en van de Guanetalaanse kinderarts die liefdevol betrokken is bij Jaime maar uiteindelijk een buitengewoon kwalijke rol speelt in de gebeurtenissen. Erik zelf is niet kritisch.

De oeroude godin van de droom neemt het over, van Erik – en van de lezer. Op basis van verklaringen van de vierjarige Jaime en aangevuld met ‘relevante details’ van Eriks zijde, wordt de afwezige Angeliek ineens verantwoordelijk gehouden voor het uitvoeren van het droomritueel. Ze zou Jaime naar de plaatselijke vulkaan hebben meegenomen om hem daar te offeren en zo haar droom rond het resort te verwezenlijken. Een volkomen onwaarschijnlijk verhaal, al is het maar vanwege de meermalen als ontoegankelijk beschreven jungle ter plekke. Daarnaast is er geen enkele reden om aan te nemen dat Angeliek (of wie dan ook) een bloederig ritueel uit een ver verleden zou gaan uitvoeren. Met het resort houdt het ook nog eens geen enkel verband, omdat het overbrengen van een droom op iemand anders nog niet betekent dat die droom vervolgens verwezenlijkt wordt.

Zodra Angelieks ‘schuld’ vaststaat, is de stap naar de tweede nachtmerrieachtige conclusie snel genomen. De bewijzen tegen degene die uiteindelijk wordt veroordeeld voor Angelieks verdwijning zijn flinterdun. Zelfs de ‘bekentenis’ is voor meerdere uitleg vatbaar, en bovendien weten we dat mensen onder druk of in een toestand van psychische verwardheid soms misdrijven kunnen bekennen die ze niet hebben gepleegd. En passant wordt de ‘dader’ ook verantwoordelijk gehouden voor een ander overlijden, want als iemand één moord heeft gepleegd dan is het niet ‘zo vreemd te veronderstellen’ dat er ook een tweede moord is geweest. Ja, zo ontstaan justitiële dwalingen.

Voor de zorgvuldige lezer waren er al legio aanwijzingen dat Eriks verhaal op zijn minst met scepsis gelezen moet worden. Tussen de regels door is veel over zijn persoonlijkheid te lezen dat in tegenspraak is met uitspraken die hij over zichzelf doet. Zo geniet hij blijkbaar van goede seks met zijn vrouw en komt hij met zijn voortdurend uitgesproken heimwee heel monogaam over, maar uit verschillende terloopse opmerkingen blijkt dat hij buitenechtelijke relaties heeft gehad – en niet alleen met vrouwen. In zijn gedachten over Angeliek, al twee decennia de hartsvriendin van zijn vrouw en ooit ook zijn eigen vriendin, zwalkt hij alle kanten uit. Daarnaast krioelt de tekst van de inconsequentheden. Zo zijn er regelmatig fouten in het tijdverschil tussen Midden-Amerika en Nederland, in de datering van voorvallen, in Eriks reflecties op een ieders vermogen om Spaans, Engels of de inheemse taal te spreken, en in de locatie van plaatsen – om er maar een paar te noemen.

Schlimazlnik gebruikte vanaf 2016 regelmatig de techniek van het maken van opzettelijke fouten in een verhaal om de lezer medeplichtig te maken aan inschattingsfouten van zichzelf of van personages. In verhalen als ‘Het lied van de pijn’ (2016) en ‘Zaktijd’ (2018) ondersteunt deze techniek boodschappen over, respectievelijk, justitiële dwalingen en nepnieuws. In Mi Sueño is dat dus ook gedaan. Toen ik zelf de roman in 2021 voor het eerst las, heb ik eerlijk gezegd dwars heengelezen over de inconsequentheden. Pas de tweede keer viel het me op, vooral omdat ik er tegen die tijd alert op was. Toen pas verdween bijvoorbeeld mijn blinde vlek voor het personage van drs. Karin van Meerwijk. Ik besefte dat zij onmogelijk postdoc kan zijn: een postdoc is immers al gepromoveerd. Het is daarnaast ondenkbaar dat een werknemer van een respectabele Nederlandse universiteit toestemming zou hebben om in het onderzoeksgebied in een dubieuze nachtclub-annex-bordeel te werken. Wetenschappelijk onderzoek naar duurzame vistechnieken doe je daarnaast niet, zo lijkt mij, door mee te varen op vissersboten teneinde in een baai ‘de visstand te bestuderen’ – en al helemaal niet op espadrilles. In het relaas dat zij kort voor haar dood aan Erik doet, zitten verschillende onwaarschijnlijkheden. Het tekstbericht dat ze zegt te hebben gestuurd correspondeert niet met het bericht dat Erik daadwerkelijk van haar krijgt. Enzovoorts. Op de keper beschouwd denk ik dat ze gewoon onderdeel is van El Rey’s entourage: een Nederlandse transvrouw die op de een of andere manier verzeild is geraakt in dat land, die werkt in het lokale drugswereldje en mogelijk sekswerker is. Ze is trouwens erg sympathiek en inleefbaar, wat doet vermoeden dat dat ook precies de valkuil is waar Schlimazlnik de lezer in wil laten trappen. Het door hem zo verfoeide ‘diversiteitsdenken’ vereist immers dat personages in het algemeen en mensen uit een minderheidsgroep in het bijzonder bij de lezer een gevoel van herkenning oproepen.

Tegen de tijd dat je het einde van het derde deel van Mi Sueño hebt bereikt, is er een realiteit gecreëerd die niets meer te maken heeft met de echte realiteit. De lezer heeft zich laten meenemen in de sluipende overname van het gezond verstand.

Wie wel verantwoordelijk is voor de verschillende gebeurtenissen weet ik eerlijk gezegd niet. Bij de ‘aanslagen’ op Erik door jongelui in rode Ford Mustangs en tijdens het rivierfeest heb ik het vermoeden dat ze onderdeel zijn van de verkiezingscampagne van Pepe García, de socialistische presidentskandidaat. Bij Karin vermoed ik een afrekening binnen het drugsmilieu. Bij Angeliek denk ik aan de smokkelaars uit het buurland van wie wordt gezegd dat ze rondzwerven in het gebied rond het resort. Er is veel gaande in Guanetalán maar de lezer heeft er geen inzicht in. Verteller Erik heeft dat namelijk ook niet. ‘Hoe de economie in elkaar zat was vaag, net als de politiek, zowel binnenlands als buitenlands,’ verzucht hij een maand na aankomst in het land. ‘De Guanetalanen schenen er niet over te willen praten.’ Nee, maar hij vraagt er ook niemand naar, het interesseert hem niet echt. Bij de bewijsvoering rond de ontknoping wordt ook van alles in het vage gehouden voor de lezer. Want wat staat er nu op Angelieks laptop? Corresponderen die vage stempels inderdaad met informatie van vliegmaatschappijen? Is Angeliek inderdaad gemummificeerd of ligt dat krukje daar toevallig vanwege kluswerkzaamheden? Het geeft ook niet. Met Erik is de lezer al lang effectief in dromenland beland.

Inmiddels is ook het Monsora-ritueel ten volle geactiveerd. Dat ritueel is namelijk in origine op allerlei manieren diffuus, net als dat de levens van de personages dat zijn. Man-vrouw, hetero-homo, ouder-kind, heidens-christelijk, modern-traditioneel, veroveraar-weldoener, gezond-labiel en dader-slachtoffer – het zijn koppels van tegenstellingen die door de hele roman heen vloeiend in elkaar over blijken te kunnen gaan. Maar om de vruchtbaarheid van het land te realiseren moet het ‘heilige huwelijk’ voltrokken worden. Dat gebeurt. In de epiloog is de Westerse man getrouwd met een aantrekkelijke inheemse vrouw die jong genoeg is om zijn dochter te kunnen zijn. De man speelt, op momenten dat hij niet een corrupte president met raad en daad terzijde staat, kaart met vrienden. De vrouw is haar studieambities en spirituele droom vergeten en brengt haar tijd door te midden van kleren en ‘eindeloos roddelen’ met een vriendin. Ze hebben twee prachtige kindertjes en leven in luxe. Huythaca heeft zich duidelijk succesvol kunnen vernieuwen. Intussen steekt de man met hulp van diezelfde corrupte president een stokje voor elke actie die ervoor kan zorgen dat degene op wie de nachtmerrie werd overgebracht, bevrijd kan worden van een eindeloos, triest lot.

‘Uit deze droom hoopte ik niet meer te hoeven ontwaken,’ constateert Erik tevreden. De immer diffuse realiteit, dat irritante duiveltje dat dwingt tot kritisch nadenken, steekt in de laatste regels van de roman toch weer de kop op. Dat geeft de lezer hoop.

 

Waar dromen in nachtmerries ontaarden

Is Erik misleid of is hij een berekenende schoft? Het antwoord op die vraag is niet relevant, net zomin als dat het er toe doet of minister De Tilleul schuldig is aan spionage. Wat Schlimazlnik in het korte verhaal, het gedicht en de roman op drie verschillende manieren zegt, is dat we kritisch moeten kijken naar verifieerbare feiten en ons niet moeten laten inpalmen door vage gevoelens of ongefundeerde interpretaties. Elk individu heeft hier een verantwoordelijkheid. Mi Sueño, dat vanwege de tekstlengte de tijd kan nemen om de lezer langzaam en sluipend onder te dompelen in waanbeelden, is het meest uitgesproken. Zoals de flaptekst het formuleert: ‘Tegen de exotische achtergrond ontwikkelt zich een adembenemend verhaal waarin niets blijkt wat het schijnt en waar dromen in nachtmerries ontaarden.’

Het is de rol van de kunst om te spiegelen, te sturen en te schuren. In een tijd waarin we overspoeld worden met (nep)nieuws en manipuleerbare beelden, moeten we onszelf steeds blijven afvragen wat waar is en wat niet. Dat zijn we niet alleen onszelf maar ook elkaar verplicht.

 

Verantwoording

Algemeen

Jack Schlimazlniks verhalen zijn complexe en gelaagde zoekpuzzels. De interpretaties in dit artikel zijn van mij en daarmee volledig mijn verantwoordelijkheid.

Citaten uit de verhalen of het gedicht zijn niet afzonderlijk voorzien van een voetnoot.

De afbeelding op deze pagina is een vrije bewerking van The real thing (© Schlimazlnik 2003).

 

Verhalen en gedichten

Waar geen nadere specificatie staat, is het verhaal te vinden op Schlimazlniks Smashwords-account, https://www.smashwords.com/profile/view/schlimazlnik.

‘Algorhythm ‘n’ blues’ (2016), op Smashwords en op Edge Zero, http://www.edge-zero.com/algorhythmnblues-jack-schlimazlnik/

‘Beeldcultuur’ (2017), op https://www.facebook.com/julia.vanipenburg/posts/1370971553028430

Mi Sueño (gepubliceerd 2021)

 


© Deborah van Duin, oktober 2022